Oefening 1: Reflexieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Ti *se oblačiš* brzo prije posla. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich aankleden” in de tegenwoordige tijd)
3. On *se smije* kad gleda komediju. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “lachen” in de tegenwoordige tijd)
4. Mi *se odmaramo* nakon dugog dana. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “uitrusten” in de tegenwoordige tijd)
5. Vi *se spremate* za ispit. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich klaarmaken” in de tegenwoordige tijd)
6. Oni *se igraju* u parku. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “spelen” in de tegenwoordige tijd)
7. Ja *se sjećam* tog događaja. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich herinneren” in de tegenwoordige tijd)
8. Ti *se ljutiš* kad si umoran. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich ergeren” in de tegenwoordige tijd)
9. Ona *se tušira* svako veče. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich douchen” in de tegenwoordige tijd)
10. Mi *se smirujemo* kad slušamo muziku. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “rustig worden” in de tegenwoordige tijd)
Oefening 2: Reflexieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Ti si *se obukao* prije doručka. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich aankleden” in de verleden tijd, mannelijk geslacht)
3. Ona je *se nasmijala* na šalu. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “lachen” in de verleden tijd, vrouwelijk geslacht)
4. Mi smo *se odmorili* nakon posla. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “uitrusten” in de verleden tijd, mannelijk meervoud)
5. Vi ste *se spremili* za putovanje. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich klaarmaken” in de verleden tijd, mannelijk meervoud)
6. Oni su *se igrali* cijeli dan. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “spelen” in de verleden tijd, mannelijk meervoud)
7. Ja sam *se sjetio* važnog datuma. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich herinneren” in de verleden tijd, mannelijk geslacht)
8. Ti si *se naljutio* zbog nesporazuma. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich ergeren” in de verleden tijd, mannelijk geslacht)
9. Ona je *se tuširala* prije spavanja. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “zich douchen” in de verleden tijd, vrouwelijk geslacht)
10. Mi smo *se smirili* nakon svađe. (Hint: gebruik het reflexieve werkwoord voor “rustig worden” in de verleden tijd, mannelijk meervoud)