1. Yeye anajisafisha kila asubuhi. (Hint: Gebruik het reflexieve voornaamwoord voor “zichzelf” bij “hij/zij”.)
2. Sisi tunajijenga nyumba mpya. (Hint: Reflexief voor “onszelf” in de eerste persoon meervoud.)
3. Wewe unajijua vizuri. (Hint: Reflexief voor “jezelf” in de tweede persoon enkelvoud.)
4. Wanafunzi wanajifunza kwa kujijua. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” in meervoud.)
5. Mimi ninajitayarisha kwa mtihani. (Hint: Reflexief voor “mezelf” in de eerste persoon enkelvoud.)
6. Yule mwanaume anajitahidi sana. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” voor “hij”.)
7. Mwalimu anajifunza kwa kujielewa. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” bij een derde persoon enkelvoud.)
8. Watoto wanajipenda. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” in de derde persoon meervoud.)
9. Tunajijali tunapokuwa na shida. (Hint: Reflexief voor “onszelf” in de eerste persoon meervoud.)
10. Wewe unajitahidi kufanya vizuri. (Hint: Reflexief voor “jezelf” in de tweede persoon enkelvoud.)

1. Yeye anajisoma vizuri. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” bij “hij/zij”.)
2. Mimi ninajipenda sana. (Hint: Reflexief voor “mezelf” in de eerste persoon enkelvoud.)
3. Wewe unajijua vizuri? (Hint: Reflexief voor “jezelf” in de tweede persoon enkelvoud.)
4. Sisi tunajisikia furaha. (Hint: Reflexief voor “onszelf” in de eerste persoon meervoud.)
5. Wanafunzi wanajijenga kwa bidii. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” in de derde persoon meervoud.)
6. Mwalimu anajitafakari kila siku. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” bij een derde persoon enkelvoud.)
7. Watoto wanajijibu maswali. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” in de derde persoon meervoud.)
8. Yule mtu anajitahidi kuelewa. (Hint: Reflexief voor “zichzelf” bij “hij/zij”.)
9. Tunajipanga kwa ajili ya safari. (Hint: Reflexief voor “onszelf” in de eerste persoon meervoud.)
10. Wewe unajitambua vizuri. (Hint: Reflexief voor “jezelf” in de tweede persoon enkelvoud.)