Oefening 1: Vul het juiste reflexieve voornaamwoord in
2. 私は*自分*の部屋を掃除しました。 (Duid aan dat het om jezelf gaat.)
3. あなたは*自分*の意見を言うべきです。 (Refereer aan “je eigen” mening.)
4. 彼女は*自分*の写真を見ています。 (Zeg dat zij naar haar eigen foto kijkt.)
5. 私たちは*自分*の仕事に集中しています。 (Geef aan dat het om onze eigen taak gaat.)
6. 彼らは*自分*の間違いを認めました。 (Zeg dat zij hun eigen fouten erkennen.)
7. 子供たちは*自分*の遊び場で遊びます。 (Verwijs naar hun eigen speelplaats.)
8. 先生は*自分*の経験を話しました。 (De leraar vertelt over zijn eigen ervaring.)
9. あの人は*自分*の考えを変えました。 (Hij veranderde zijn eigen gedachte.)
10. 私は*自分*の健康を大切にします。 (Ik zorg voor mijn eigen gezondheid.)
Oefening 2: Kies het juiste reflexieve voornaamwoord en gebruik het correct
2. 私は*自分*のミスを直しました。 (Gebruik het reflexieve voornaamwoord voor “ik”.)
3. あなたは*自分*の強みを知っていますか? (Vraag naar iemands eigen sterke punten.)
4. 彼女は*自分*の感情をコントロールします。 (Zeg dat zij haar eigen emoties beheerst.)
5. 私たちは*自分*のペースで勉強します。 (Verwijs naar onze eigen snelheid.)
6. 彼らは*自分*の意見を尊重します。 (Zeg dat zij hun eigen mening respecteren.)
7. 子供は*自分*の服を選びました。 (Het kind koos zijn eigen kleren.)
8. 先生は*自分*の考えを説明しました。 (De leraar legde zijn eigen idee uit.)
9. あの人は*自分*の人生を変えたいと言いました。 (Hij zei dat hij zijn eigen leven wil veranderen.)
10. 私は*自分*の未来について考えています。 (Ik denk na over mijn eigen toekomst.)