1. Jaz sem *se* umil zjutraj. (Hint: Gebruik het reflexieve voornaamwoord voor ‘ik’ in de 1e persoon enkelvoud)
2. Ti *se* oblačiš hitro. (Hint: Reflexief voor ‘jij’, 2e persoon enkelvoud)
3. On *se* brije vsak dan. (Hint: Reflexief voor ‘hij’, 3e persoon enkelvoud)
4. Mi *se* učimo vsak večer. (Hint: Reflexief voor ‘wij’, 1e persoon meervoud)
5. Vi *se* pripravljate za izpit. (Hint: Reflexief voor ‘jullie’, 2e persoon meervoud)
6. Oni *se* igrajo na vrtu. (Hint: Reflexief voor ‘zij’, 3e persoon meervoud)
7. Ona *se* liči pred ogledalom. (Hint: Reflexief voor ‘zij’ vrouwelijk, 3e persoon enkelvoud)
8. Ti *se* smejiš glasno. (Hint: Reflexief voor ‘jij’, 2e persoon enkelvoud)
9. Jaz *se* počutim dobro danes. (Hint: Reflexief voor ‘ik’, 1e persoon enkelvoud)
10. Mi *se* pogovarjamo o načrtih. (Hint: Reflexief voor ‘wij’, 1e persoon meervoud)

1. Ti *se* oblačiš vsako jutro. (Hint: Reflexief voor ‘jij’, 2e persoon enkelvoud)
2. On *se* smeji ob šali. (Hint: Reflexief voor ‘hij’, 3e persoon enkelvoud)
3. Mi *se* pripravljamo za tekmo. (Hint: Reflexief voor ‘wij’, 1e persoon meervoud)
4. Vi *se* spominjate dogodka. (Hint: Reflexief voor ‘jullie’, 2e persoon meervoud)
5. Ona *se* gleda v ogledalo. (Hint: Reflexief voor ‘zij’ vrouwelijk, 3e persoon enkelvoud)
6. Jaz *se* učim slovnico vsak dan. (Hint: Reflexief voor ‘ik’, 1e persoon enkelvoud)
7. Oni *se* pogovarjajo med seboj. (Hint: Reflexief voor ‘zij’, 3e persoon meervoud)
8. Ti *se* umivaš roke pred jedjo. (Hint: Reflexief voor ‘jij’, 2e persoon enkelvoud)
9. Mi *se* zabavamo na zabavi. (Hint: Reflexief voor ‘wij’, 1e persoon meervoud)
10. Ona *se* pripravlja na izpit. (Hint: Reflexief voor ‘zij’ vrouwelijk, 3e persoon enkelvoud)