Oefening 1: Reflexieve voornaamwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Jij wast *себя* elke ochtend. (Hint: Reflexief voor “jij” in de accusatief.)
3. Hij kleedt *себя* aan voor het feest. (Hint: Reflexief voor “hij” in de accusatief.)
4. Wij herinneren *себя* aan de vakantie. (Hint: Reflexief voor “wij” in de accusatief.)
5. Jullie zorgen voor *себя* goed. (Hint: Reflexief voor “jullie” in de accusatief.)
6. Zij respecteren *себя* zelf. (Hint: Reflexief voor “zij” meervoud in de accusatief.)
7. De kat wast *себя* na het eten. (Hint: Reflexief voor “hij/zij/het” in de accusatief.)
8. Jij helpt *себя* niet altijd. (Hint: Reflexief voor “jij” in de accusatief.)
9. Wij vinden *себя* in deze situatie sterk. (Hint: Reflexief voor “wij” in de accusatief.)
10. Zij ziet *себя* in het raam. (Hint: Reflexief voor “zij” enkelvoud in de accusatief.)
Oefening 2: Reflexieve voornaamwoorden met bezittelijke vorm
2. Jij draagt *свой* jas. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “jij”.)
3. Hij vindt *свой* huis mooi. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “hij”.)
4. Wij gebruiken *свои* spullen elke dag. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “wij” meervoud.)
5. Jullie lezen *свои* boeken in de bibliotheek. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “jullie” meervoud.)
6. Zij verkopen *свои* producten op de markt. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “zij” meervoud.)
7. Het kind verliest *свою* bal vaak. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “hij/zij/het” vrouwelijk.)
8. Jij vergeet soms *свои* sleutels. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “jij” meervoud.)
9. Wij houden van *свои* ideeën. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “wij” meervoud.)
10. Zij vindt *своё* probleem moeilijk. (Hint: Bezittelijk reflexief voor “zij” enkelvoud onzijdig.)