Oefening 1: Rangtelwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij stond op de *दोस्रो* plaats in de wedstrijd. (Hint: Rangtelwoord voor ’tweede’.)
3. Hij kocht de *तेस्रो* auto van de straat. (Hint: Rangtelwoord voor ‘derde’.)
4. Dit is de *चौथो* keer dat ik hier kom. (Hint: Rangtelwoord voor ‘vierde’.)
5. De *पाँचौं* student kreeg een prijs. (Hint: Rangtelwoord voor ‘vijfde’.)
6. Mijn *छैटौं* broer woont in Kathmandu. (Hint: Rangtelwoord voor ‘zesde’.)
7. Het is de *सातौं* dag van de maand. (Hint: Rangtelwoord voor ‘zevende’.)
8. Zij vierde haar *आठौं* verjaardag gisteren. (Hint: Rangtelwoord voor ‘achtste’.)
9. De *नवौं* deelnemer viel af. (Hint: Rangtelwoord voor ‘negende’.)
10. Hij werd de *दशौं* winnaar van de competitie. (Hint: Rangtelwoord voor ’tiende’.)
Oefening 2: Rangtelwoorden in context
2. De *दोस्रो* verdieping heeft een mooi uitzicht. (Hint: Rangtelwoord voor ’tweede’.)
3. Zij liep de *तेस्रो* straat linksaf. (Hint: Rangtelwoord voor ‘derde’.)
4. De *चौथो* student in de rij wachtte geduldig. (Hint: Rangtelwoord voor ‘vierde’.)
5. Hij las het *पाँचौं* hoofdstuk van het boek. (Hint: Rangtelwoord voor ‘vijfde’.)
6. De *छैटौं* dag van de week is vrijdag. (Hint: Rangtelwoord voor ‘zesde’.)
7. Het team won de *सातौं* wedstrijd op rij. (Hint: Rangtelwoord voor ‘zevende’.)
8. Zij kreeg haar *आठौं* medaille op school. (Hint: Rangtelwoord voor ‘achtste’.)
9. De *नवौं* speler scoorde het laatste doelpunt. (Hint: Rangtelwoord voor ‘negende’.)
10. Dit is de *दशौं* keer dat we deze film zien. (Hint: Rangtelwoord voor ’tiende’.)