Oefening 1: Basisrangtelwoorden in zinnen
2. Hij woont op de *anden* verdieping. (Hint: het rangtelwoord voor 2)
3. Vandaag is het de *tredje* keer dat we oefenen. (Hint: het rangtelwoord voor 3)
4. Zij is de *fjerde* persoon in de rij. (Hint: het rangtelwoord voor 4)
5. Dit is mijn *femte* verjaardag in Denemarken. (Hint: het rangtelwoord voor 5)
6. De *sjette* les begint om negen uur. (Hint: het rangtelwoord voor 6)
7. Hij is de *syvende* speler die aan de beurt is. (Hint: het rangtelwoord voor 7)
8. Dit is het *ottende* huis aan de straat. (Hint: het rangtelwoord voor 8)
9. Vandaag is het de *niende* dag van de maand. (Hint: het rangtelwoord voor 9)
10. Zij is de *tiende* in haar klas. (Hint: het rangtelwoord voor 10)
Oefening 2: Rangtelwoorden in context
2. Het is haar *anden* bezoek aan deze stad. (Hint: Rangtelwoord voor 2 in een bezittelijke zin)
3. De *tredje* pagina van het boek is scheef. (Hint: Rangtelwoord voor 3 bij een object)
4. Hij won de *fjerde* prijs in de wedstrijd. (Hint: Rangtelwoord voor 4 bij een prijs)
5. Dit is de *femte* keer dat ik hier ben geweest. (Hint: Rangtelwoord voor 5 in tijdscontext)
6. De *sjette* dag van de vakantie was zonnig. (Hint: Rangtelwoord voor 6 bij een dag)
7. Zij liep als *syvende* over de finish. (Hint: Rangtelwoord voor 7 bij een positie)
8. Het *ottende* hoofdstuk gaat over geschiedenis. (Hint: Rangtelwoord voor 8 bij hoofdstuk)
9. De *niende* student kreeg een prijs. (Hint: Rangtelwoord voor 9 bij een persoon)
10. Het is de *tiende* keer dat hij dat zegt. (Hint: Rangtelwoord voor 10 in tijdscontext)