Oefening 1: Predikaatbijvoeglijke naamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij *is* blij vandaag (koppelwerkwoord + eigenschap van het onderwerp).
3. Het huis *is* groot en mooi (gebruik van predikaatbijvoeglijk naamwoord).
4. De kat *is* moe na het spelen (koppelwerkwoord met een bijvoeglijk naamwoord).
5. Mijn vader *is* sterk en vriendelijk (eigenschappen van het onderwerp).
6. Het water *is* koud in de winter (beschrijving met predikaatbijvoeglijk naamwoord).
7. De bloemen *zijn* kleurrijk in de tuin (meervoud en koppelwerkwoord).
8. Jullie *zijn* slim en snel (gebruik van predikaatbijvoeglijke naamwoorden in meervoud).
9. Ik *ben* moe na het werk (eerste persoon enkelvoud met koppelwerkwoord).
10. De soep *is* heet en lekker (predikaatbijvoeglijk naamwoord bij een ding).
Oefening 2: Gebruik van predikaatbijvoeglijke naamwoorden in vragen en ontkenningen
2. De dag *is* niet *lang* vandaag (ontkenning en predikaatbijvoeglijk naamwoord).
3. Is de koffie *heet* of koud? (vraag over eigenschap).
4. Wij *zijn* niet *moe* na het sporten (ontkenning en eigenschap).
5. Zijn de kinderen *blij* met hun cadeaus? (vraag met predikaatbijvoeglijk naamwoord).
6. Jij *bent* niet *thuis* nu (ontkenning van eigenschap / toestand).
7. Is het weer *slecht* vandaag? (vraag met koppelwerkwoord en bijvoeglijk naamwoord).
8. Zij *is* niet *ziek* deze week (ontkenning met predikaatbijvoeglijk naamwoord).
9. Ben ik *te laat* voor de les? (vraag met koppelwerkwoord en bijvoeglijk naamwoord).
10. Zijn jullie *klaar* met de taak? (vraag met predikaatbijvoeglijk naamwoord in meervoud).