Oefening 1: Basis predicatieve bijvoeglijke naamwoorden in Urdu
1. De man is *lamba* (lang).
2. Zij is *khush* (blij).
3. Het kind is *thaka hua* (moe).
4. De bloemen zijn *khubsurat* (mooi).
5. De lucht is *saaf* (helder).
6. De koffie is *garam* (heet).
7. Mijn huis is *bara* (groot).
8. De kat is *pyaari* (lief).
9. Het water is *thanda* (koud).
10. De student is *hoshiyaar* (slim).
2. Zij is *khush* (blij).
3. Het kind is *thaka hua* (moe).
4. De bloemen zijn *khubsurat* (mooi).
5. De lucht is *saaf* (helder).
6. De koffie is *garam* (heet).
7. Mijn huis is *bara* (groot).
8. De kat is *pyaari* (lief).
9. Het water is *thanda* (koud).
10. De student is *hoshiyaar* (slim).
Oefening 2: Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden met verschillende onderwerpen
1. De appel is *meetha* (zoet).
2. De jongen is *tez* (snel).
3. De kamer is *andhera* (donker).
4. Mijn vriend is *imandar* (eerlijk).
5. De rivier is *gehri* (diep).
6. De taak is *aasan* (makkelijk).
7. Het boek is *purana* (oud).
8. De muziek is *tez* (luid).
9. De leraar is *dostana* (vriendelijk).
10. De dag is *lamba* (lang).
2. De jongen is *tez* (snel).
3. De kamer is *andhera* (donker).
4. Mijn vriend is *imandar* (eerlijk).
5. De rivier is *gehri* (diep).
6. De taak is *aasan* (makkelijk).
7. Het boek is *purana* (oud).
8. De muziek is *tez* (luid).
9. De leraar is *dostana* (vriendelijk).
10. De dag is *lamba* (lang).
