1. Māte *ir* laimīga. (Het bijvoeglijk naamwoord staat na ‘ir’ en beschrijft de moeder.)
2. Zēns *ir* gudrs. (Let op dat het bijvoeglijk naamwoord mannelijk enkelvoud is.)
3. Meitene *ir* skaista. (Let op dat het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud is.)
4. Suns *ir* ātrs. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft de hond.)
5. Grāmata *ir* interesanta. (Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud.)
6. Skola *ir* liela. (Let op dat het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud is.)
7. Vīrs *ir* stiprs. (Let op het mannelijk enkelvoud bijvoeglijk naamwoord.)
8. Bērni *ir* priecīgi. (Meervoud mannelijk of gemengd geslacht bijvoeglijk naamwoord.)
9. Mājas *ir* jaunas. (Meervoud vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord.)
10. Laiks *ir* auksts. (Bijvoeglijk naamwoord bij een onzijdig woord.)

1. Viņa *ir* nogurusi. (Vrouwelijk enkelvoud, “moe”.)
2. Mēs *esam* laimīgi. (Meervoud mannelijk of gemengd geslacht, “gelukkig”.)
3. Viņš *ir* jauns. (Mannelijk enkelvoud, “jong”.)
4. Viņas *ir* gudras. (Meervoud vrouwelijk, “slim”.)
5. Tas *ir* viegls. (Onzijdig enkelvoud, “licht”.)
6. Jūs *esat* stipri. (Meervoud mannelijk, “sterk”.)
7. Es *esmu* priecīgs. (Mannelijk enkelvoud, “blij”.)
8. Viņas *ir* skaistas. (Meervoud vrouwelijk, “mooi”.)
9. Suns *ir* draudzīgs. (Mannelijk enkelvoud, “vriendelijk”.)
10. Ziedi *ir* krāsaini. (Meervoud mannelijk of gemengd geslacht, “kleurig”.)