Oefening 1: Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden met het werkwoord “vera” (zijn)
2. Þau *eru* þreytt. (Meervoud van ‘zijn’ bij meerdere personen)
3. Ég *er* ánægður. (Eerste persoon enkelvoud van ‘zijn’)
4. Þú *ert* feitur. (Tweede persoon enkelvoud van ‘zijn’)
5. Hann *er* góður. (Derde persoon enkelvoud mannelijk van ‘zijn’)
6. Við *erum* spennt. (Eerste persoon meervoud van ‘zijn’)
7. Þið *eruð* sorgmædd. (Tweede persoon meervoud van ‘zijn’)
8. Hún *er* falleg. (Derde persoon enkelvoud vrouwelijk van ‘zijn’)
9. Þau *eru* stór. (Meervoud van ‘zijn’, voor onzijdig onderwerp)
10. Ég *er* þakklátur. (Eerste persoon enkelvoud, vrouwelijk, van ‘zijn’)
Oefening 2: Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden met het werkwoord “verða” (worden)
2. Þeir *verða* glaðir. (Meervoud van ‘worden’ bij meerdere personen)
3. Ég *verð* ánægður. (Eerste persoon enkelvoud van ‘worden’)
4. Þú *verður* feitur. (Tweede persoon enkelvoud van ‘worden’)
5. Hann *verður* góður. (Derde persoon enkelvoud mannelijk van ‘worden’)
6. Við *verðum* spennt. (Eerste persoon meervoud van ‘worden’)
7. Þið *verðið* sorgmædd. (Tweede persoon meervoud van ‘worden’)
8. Hún *verður* falleg. (Derde persoon enkelvoud vrouwelijk van ‘worden’)
9. Þau *verða* stór. (Meervoud van ‘worden’, voor onzijdig onderwerp)
10. Ég *verð* þakklátur. (Eerste persoon enkelvoud, vrouwelijk, van ‘worden’)