1. *Ben* okula gidiyorum. (Hint: Het persoonlijke voornaamwoord voor “ik” is hier het onderwerp.)
2. *Sen* bugün çok mutlusun. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jij” als onderwerp.)
3. *O* kitabı okuyor. (Hint: Het voornaamwoord voor “hij/zij/het” is hier het onderwerp.)
4. *Biz* parkta oynuyoruz. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “wij”.)
5. *Siz* Türkçe öğreniyorsunuz. (Hint: Het persoonlijke voornaamwoord voor “jullie/u” is hier nodig.)
6. *Onlar* sinemaya gidiyorlar. (Hint: Gebruik het meervoudige voornaamwoord “zij”.)
7. *Ben* kahve içiyorum. (Hint: Het voornaamwoord voor “ik” als onderwerp.)
8. *Sen* çok güzel şarkı söylüyorsun. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “jij” als onderwerp.)
9. *O* yeni bir araba aldı. (Hint: Gebruik “hij/zij/het” als onderwerp.)
10. *Biz* her sabah yürüyüş yapıyoruz. (Hint: Het voornaamwoord voor “wij” als onderwerp.)

1. Beni aradın mı? (Hint: Gebruik het voornaamwoord voor “mij” als lijdend voorwerp.)
2. Seni gördüm dün. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “jou” als lijdend voorwerp.)
3. Onu bekliyorum. (Hint: Gebruik het voornaamwoord “hem/haar/het” als lijdend voorwerp.)
4. Bizi çağırdılar. (Hint: Het voornaamwoord voor “ons” als lijdend voorwerp.)
5. Sizleri seviyorum. (Hint: Gebruik “jullie/u” als lijdend voorwerp.)
6. Onları dinliyorum. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “hen/zij” als lijdend voorwerp.)
7. Beni anlamıyor musun? (Hint: Het voornaamwoord voor “mij” als lijdend voorwerp.)
8. Seni beklemeyeceğim. (Hint: Gebruik “jou” als lijdend voorwerp.)
9. Onu tanıyorum. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “hem/haar” als lijdend voorwerp.)
10. Bizi gördün mü? (Hint: Gebruik “ons” als lijdend voorwerp.)