Oefening 1: Onderwerp en lijdend voorwerp
2. Vidím *tě*. (Gebruik het Tsjechische persoonlijke voornaamwoord voor ‘jou’ als lijdend voorwerp.)
3. *On* je můj kamarád. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘hij’ als onderwerp.)
4. Miluji *ji*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘haar’ als lijdend voorwerp.)
5. *My* jdeme do školy. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘wij’ als onderwerp.)
6. Pomáhám *vám*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘jullie/u’ als meewerkend voorwerp.)
7. *Ty* máš knihu. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘jij’ als onderwerp.)
8. Vidí *je*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘hen’ als lijdend voorwerp.)
9. *Ona* pracuje v kanceláři. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘zij’ als onderwerp, vrouwelijk.)
10. Volám *ho*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘hem’ als lijdend voorwerp.)
Oefening 2: Meewerkend voorwerp en bezittelijke voornaamwoorden
2. To je *její* kniha. (Gebruik het Tsjechische bezittelijke voornaamwoord voor ‘haar’.)
3. Říkáme *jim* pravdu. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘hen’ als meewerkend voorwerp.)
4. To je *náš* dům. (Gebruik het Tsjechische bezittelijke voornaamwoord voor ‘ons/onze’.)
5. Pomáhám *jí*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘haar’ als meewerkend voorwerp.)
6. To je *tvůj* pes. (Gebruik het Tsjechische bezittelijke voornaamwoord voor ‘jouw’.)
7. Posílám dopis *tobě*. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘aan jou’ als meewerkend voorwerp.)
8. To je *jeho* auto. (Gebruik het Tsjechische bezittelijke voornaamwoord voor ‘zijn’.)
9. Dávám *nám* šanci. (Gebruik het Tsjechische woord voor ‘ons’ als meewerkend voorwerp.)
10. To je *vaše* škola. (Gebruik het Tsjechische bezittelijke voornaamwoord voor ‘jullie/u’.)