Oefening 1: Gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in het Tamil (onderwerpvorm)
2. *நீ* (jij) bent mijn beste vriend.
3. *அவன்* (hij) gaat naar school elke dag.
4. *அவள்* (zij) leest een boek in de tuin.
5. *நாங்கள்* (wij) wonen in hetzelfde dorp.
6. *நீங்கள்* (jullie) komen morgen op bezoek.
7. *அவர்கள்* (zij, meervoud) werken hard aan het project.
8. *அது* (het) is een mooi huis.
9. *நான்* (ik) heb honger.
10. *அவள்* (zij) praat Tamil heel goed.
Oefening 2: Gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in het Tamil (voorwerpvorm)
2. Ik zie *நீத்தை* (jou) in het park.
3. Wij nodigen *அவனை* (hem) uit voor het feest.
4. Zij belt *அவளை* (haar) elke dag.
5. Jullie begrijpen *எங்களை* (ons) goed.
6. De leraar geeft een cadeau aan *நீங்கள்* (jullie).
7. Ik hoor *அவர்களை* (hen) lachen.
8. Zij vertrouwt *அதனை* (het) volledig.
9. Kun jij *என்னை* (mij) helpen alsjeblieft?
10. Wij respecteren *அவளை* (haar) altijd.