1. *Mimi* ninakula chakula. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “ik”)
2. *Wewe* unasoma kitabu. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jij”)
3. *Yeye* anacheza mpira. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hij/zij”)
4. *Sisi* tunakwenda shule. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “wij”)
5. *Ninyi* mnapika chakula. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jullie”)
6. *Wao* wanakimbia sokoni. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “zij”)
7. *Mimi* ninapenda kusoma. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “ik”)
8. *Wewe* unapenda chai? (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jij”)
9. *Yeye* anafanya kazi vizuri. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hij/zij”)
10. *Sisi* tunasafiri kesho. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “wij”)

1. Ninaona *wewe*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jou”)
2. Anampenda *yeye*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hem/haar”)
3. Tunawajua *wao*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hen”)
4. Ninakutafuta *wewe*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jou”)
5. Anatunusa *sisi*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “ons”)
6. Ninampigia simu *yeye*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hem/haar”)
7. Tunawakumbuka *ninyi*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jullie”)
8. Ninawaambia *wao*. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hen”)
9. Ninamwona *yeye* kila siku. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hem/haar”)
10. Ninakutaka *wewe* uje. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jou”)