Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in de nominatief
2. *Ти* говориш дуже швидко. (Hint: Gebruik het woord voor “jij” in de nominatief.)
3. *Він* живе в Києві. (Hint: Gebruik het woord voor “hij” in de nominatief.)
4. *Вона* працює в школі. (Hint: Gebruik het woord voor “zij” in de nominatief.)
5. *Ми* йдемо в парк. (Hint: Gebruik het woord voor “wij” in de nominatief.)
6. *Ви* слухаєте музику. (Hint: Gebruik het woord voor “jullie” of formeel “u” in de nominatief.)
7. *Вони* грають у футбол. (Hint: Gebruik het woord voor “zij” meervoud in de nominatief.)
8. *Я* люблю морозиво. (Hint: Gebruik het woord voor “ik” in de nominatief.)
9. *Ти* читаєш газету. (Hint: Gebruik het woord voor “jij” in de nominatief.)
10. *Він* дивиться телевізор. (Hint: Gebruik het woord voor “hij” in de nominatief.)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief
2. Вона кличе *мене*. (Hint: Gebruik het accusatief van “ik”.)
3. Ми любимо *його*. (Hint: Gebruik het accusatief van “hij”.)
4. Ти чуєш *нас*. (Hint: Gebruik het accusatief van “wij”.)
5. Ви бачите *її*. (Hint: Gebruik het accusatief van “zij” enkelvoud vrouwelijk.)
6. Вони знають *вас*. (Hint: Gebruik het accusatief van “jullie” of formeel “u”.)
7. Я не розумію *їх*. (Hint: Gebruik het accusatief van “zij” meervoud.)
8. Він шукає *тебе*. (Hint: Gebruik het accusatief van “jij”.)
9. Ти спитаєш *мене*. (Hint: Gebruik het accusatief van “ik”.)
10. Ми запросили *його*. (Hint: Gebruik het accusatief van “hij”.)