Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in het Macedonisch – Onderwerpvorm
2. *Ти* зборуваш македонски. (Gebruik het woord voor ‘jij’ als onderwerp.)
3. *Тој* чита книга. (Gebruik het woord voor ‘hij’ als onderwerp.)
4. *Таа* пее убаво. (Gebruik het woord voor ‘zij’ als onderwerp, enkelvoud vrouwelijk.)
5. *Ние* учиме заедно. (Gebruik het woord voor ‘wij’ als onderwerp.)
6. *Вие* работите напорно. (Gebruik het woord voor ‘jullie’ als onderwerp.)
7. *Тие* играат фудбал. (Gebruik het woord voor ‘zij’ als onderwerp, meervoud.)
8. *Јас* сум среќен. (Gebruik het woord voor ‘ik’ als onderwerp.)
9. *Ти* си добар пријател. (Gebruik het woord voor ‘jij’ als onderwerp.)
10. *Тој* живее во Скопје. (Gebruik het woord voor ‘hij’ als onderwerp.)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in het Macedonisch – Lijdend voorwerp
2. Ти ја слушаш *неа*. (Gebruik het woord voor ‘haar’ als lijdend voorwerp.)
3. Тој те повикува *тебе*. (Gebruik het woord voor ‘jou’ als lijdend voorwerp.)
4. Таа ме сака *мене*. (Gebruik het woord voor ‘mij’ als lijdend voorwerp.)
5. Ние ги знаеме *нив*. (Gebruik het woord voor ‘hen’ als lijdend voorwerp.)
6. Вие го чекате *него*. (Gebruik het woord voor ‘hem’ als lijdend voorwerp.)
7. Тие не слушаат *нас*. (Gebruik het woord voor ‘ons’ als lijdend voorwerp.)
8. Јас те гледам *тебе*. (Gebruik het woord voor ‘jou’ als lijdend voorwerp.)
9. Ти ме повикуваш *мене*. (Gebruik het woord voor ‘mij’ als lijdend voorwerp.)
10. Тој ја сака *неа*. (Gebruik het woord voor ‘haar’ als lijdend voorwerp.)