Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in de nominatief (onderwerp) vorm
2. *Сен* досыңмен кездесесің. (Hint: ‘Jij’ als onderwerp, informeel.)
3. *Ол* кітап оқиды. (Hint: ‘Hij’ of ‘zij’ als onderwerp.)
4. *Біз* бірге жұмыс істейміз. (Hint: ‘Wij’ als onderwerp.)
5. *Сіз* мұғалімсіз. (Hint: ‘U’ beleefdheidsvorm als onderwerp.)
6. *Олар* футбол ойнайды. (Hint: ‘Zij’ meervoud als onderwerp.)
7. *Мен* жаңа ән тыңдаймын. (Hint: ‘Ik’ onderwerp.)
8. *Сен* қазақ тілін үйренесің. (Hint: ‘Jij’ onderwerp.)
9. *Ол* үйде отыр. (Hint: ‘Hij’ of ‘zij’ onderwerp.)
10. *Біз* кітапханаға барамыз. (Hint: ‘Wij’ onderwerp.)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief (lijdend voorwerp) vorm
2. Ол *мені* шақырды. (Hint: ‘Mij’ als lijdend voorwerp.)
3. Біз *оған* хат жаздық. (Hint: ‘Hem/haar’ als lijdend voorwerp.)
4. Сен *бізді* түсінесің. (Hint: ‘Ons’ als lijdend voorwerp.)
5. Олар *сізді* күтеді. (Hint: ‘U’ beleefdheidsvorm lijdend voorwerp.)
6. Мен *оларды* көремін. (Hint: ‘Hen’ meervoud als lijdend voorwerp.)
7. Сен *мені* тыңдайсың. (Hint: ‘Mij’ lijdend voorwerp.)
8. Ол *сені* шақырады. (Hint: ‘Jou’ lijdend voorwerp.)
9. Біз *оны* көреміз. (Hint: ‘Hem/haar’ lijdend voorwerp.)
10. Олар *бізді* шақырады. (Hint: ‘Ons’ lijdend voorwerp.)