Oefening 1: Gebruik van persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
2. *אתה* הולך לבית הספר. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “jij” mannelijk enkelvoud.)
3. *היא* קוראת ספר. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “zij” vrouwelijk enkelvoud.)
4. *אנחנו* משחקים כדורגל. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “wij”.)
5. *הם* עובדים במשרד. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “zij” mannelijk meervoud.)
6. *את* שותה מים. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “jij” vrouwelijk enkelvoud.)
7. *הוא* מדבר עברית טוב. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “hij”.)
8. *אתם* לומדים מהר. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “jullie” mannelijk meervoud.)
9. *הן* רצות בפארק. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “zij” vrouwelijk meervoud.)
10. *אני* כותב מכתב. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse woord voor “ik” als onderwerp.)
Oefening 2: Gebruik van persoonlijke voornaamwoorden als bezittelijk voornaamwoord
2. זו *שלך* תיק יפה. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “jouw” vrouwelijk enkelvoud.)
3. זה *שלו* מחשב חדש. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “zijn”.)
4. זו *שלה* חולצה כחולה. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “haar”.)
5. אלו *שלנו* חברים טובים. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “ons/onze”.)
6. אלו *שלכם* כרטיסים. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “jullie” mannelijk meervoud.)
7. זו *שלכן* מחברת חדשה. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “jullie” vrouwelijk meervoud.)
8. זה *שלהם* בית גדול. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “hun” mannelijk meervoud.)
9. זו *שלהן* מכונית אדומה. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “hun” vrouwelijk meervoud.)
10. זה *שלי* עט כחול. (Hint: Gebruik het Hebreeuwse bezittelijke voornaamwoord voor “mijn”.)