Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in de nominatief (onderwerp)
2. *Ti* si moj prijatelj. (Hint: Jij, onderwerp van de zin)
3. *On* je zdravnik. (Hint: Hij, onderwerp van de zin)
4. *Ona* je učiteljica. (Hint: Zij (enkelvoud), onderwerp van de zin)
5. *Mi* smo sosedje. (Hint: Wij, onderwerp van de zin)
6. *Vi* ste učitelji. (Hint: Jullie/u, onderwerp van de zin)
7. *Oni* so športniki. (Hint: Zij (mannelijk meervoud), onderwerp van de zin)
8. *One* so pevke. (Hint: Zij (vrouwelijk meervoud), onderwerp van de zin)
9. *Jaz* imam knjigo. (Hint: Ik, onderwerp van de zin)
10. *Ti* govoriš slovensko. (Hint: Jij, onderwerp van de zin)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief (lijdend voorwerp)
2. Kličem *njega*. (Hint: Hij, lijdend voorwerp)
3. Rada imam *njo*. (Hint: Zij (enkelvoud), lijdend voorwerp)
4. Spoznal sem *njih*. (Hint: Zij (mannelijk meervoud), lijdend voorwerp)
5. Pomagam *vam*. (Hint: Jullie/u, lijdend voorwerp)
6. On išče *mene*. (Hint: Ik, lijdend voorwerp)
7. Povabil sem *tebe*. (Hint: Jij, lijdend voorwerp)
8. Pogledala sem *nas*. (Hint: Wij, lijdend voorwerp)
9. Čakam *njega*. (Hint: Hij, lijdend voorwerp)
10. Ljubim *njo*. (Hint: Zij (enkelvoud), lijdend voorwerp)