Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in eenvoudige zinnen
2. *Kamu* suka makan nasi? (Hint: Gebruik het Indonesische woord voor “jij” in de tweede persoon enkelvoud.)
3. *Dia* sedang membaca buku. (Hint: Gebruik het Indonesische woord voor “hij/zij” in de derde persoon enkelvoud.)
4. *Kami* bermain bola di lapangan. (Hint: Gebruik het Indonesische woord voor “wij” exclusief de aangesprokene.)
5. *Mereka* tinggal di Jakarta. (Hint: Gebruik het Indonesische woord voor “zij” meervoud.)
6. *Aku* belajar bahasa Indonesia setiap hari. (Hint: Alternatief informeel woord voor “ik”.)
7. *Engkau* bisa membantu saya? (Hint: Formeel of poëtisch woord voor “jij”.)
8. *Dia* adalah teman baik saya. (Hint: “hij/zij” als derde persoon enkelvoud.)
9. *Kita* harus bekerja sama. (Hint: Gebruik het Indonesische woord voor “wij” inclusief de aangesprokene.)
10. *Mereka* sedang menonton film. (Hint: Meervoud “zij” voor meerdere personen.)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in vragen en antwoorden
2. *Saya* tidak mengerti. (Hint: Antwoord met “ik” in eerste persoon enkelvoud.)
3. Dari mana *dia* berasal? (Hint: Vragend woord met “hij/zij”.)
4. *Kami* akan pergi besok. (Hint: “Wij” exclusief de aangesprokene.)
5. Apakah *kita* sudah siap? (Hint: Vraag met “wij” inclusief de aangesprokene.)
6. *Mereka* sedang bekerja di kantor. (Hint: “Zij” meervoud.)
7. Di mana *aku* bisa menemukan buku itu? (Hint: Informeel “ik”.)
8. Apakah *engkau* mengerti pelajaran ini? (Hint: Formeel “jij”.)
9. *Dia* sangat pandai matematika. (Hint: Derde persoon enkelvoud “hij/zij”.)
10. *Kamu* mau minum air? (Hint: Vraag met “jij”.)