Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
2. *Sina* räägid eesti keelt hästi. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “jij” als onderwerp.)
3. *Tema* sööb õuna. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “hij/zij” als onderwerp.)
4. *Meie* mängime pargis. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “wij” als onderwerp.)
5. *Teie* olete sõbrad. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “jullie/u” als onderwerp.)
6. *Nemad* tulevad homme. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “zij” meervoud als onderwerp.)
7. *Mina* armastan lugemist. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “ik” als onderwerp.)
8. *Sina* töötad kiiresti. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “jij” als onderwerp.)
9. *Tema* elab Tallinnas. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “hij/zij” als onderwerp.)
10. *Meie* õpime eesti keelt. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “wij” als onderwerp.)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp
2. Ta kuulab *mind*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “mij” als lijdend voorwerp.)
3. Me armastame *teid*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “jullie” als lijdend voorwerp.)
4. Nad aitavad *meid*. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “ons” als lijdend voorwerp.)
5. Sa kutsud *tema* peole. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “hem/haar” als lijdend voorwerp.)
6. Ma näen *tema*d iga päev. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “hem/haar” als lijdend voorwerp.)
7. Ta armastab *sind* väga. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “jou” als lijdend voorwerp.)
8. Me kuulame *seda* muusikat. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “dit/dat” in deze context als lijdend voorwerp.)
9. Nad aitavad *mind* alati. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “mij” als lijdend voorwerp.)
10. Sa näed *meid* koolis. (Hint: Gebruik het Estische woord voor “ons” als lijdend voorwerp.)