Oefening 1: Ontkennende werkwoordsvormen
2. Hij *mai* eet rijst in de ochtend. (Hint: Ontkenning bij het eten)
3. Wij *mai* spreken Thais goed. (Hint: Gebruik “mai” voor ontkenning van een vaardigheid)
4. Jij *mai* werkt morgen. (Hint: Ontkenning van een geplande actie)
5. Zij *mai* leest het boek nu. (Hint: Ontkenning in de tegenwoordige tijd)
6. De kat *mai* slaapt buiten. (Hint: Ontkenning bij een dier en een handeling)
7. Ik *mai* ga naar het feest. (Hint: Ontkenning van een toekomstige activiteit)
8. Hij *mai* speelt voetbal vandaag. (Hint: Ontkenning van een sportactiviteit)
9. Wij *mai* kopen nieuwe kleren. (Hint: Ontkenning van een aankoop)
10. Jij *mai* woont in Bangkok. (Hint: Ontkenning van wonen op een plaats)
Oefening 2: Ontkennende zinnen met bijwoorden en zinsdelen
2. Zij gaat *mai* naar de markt vandaag. (Hint: Ontkenning van een tijdsbepaling)
3. Wij hebben *mai* honger nu. (Hint: Ontkenning van een toestand)
4. Jij bent *mai* moe vandaag. (Hint: Ontkenning van een gevoel)
5. Hij komt *mai* met de auto. (Hint: Ontkenning van een vervoermiddel)
6. De kinderen spelen *mai* buiten. (Hint: Ontkenning van een locatie)
7. Ik eet *mai* rijst voor het ontbijt. (Hint: Ontkenning van een gewoonte)
8. Zij werkt *mai* in het kantoor. (Hint: Ontkenning van een werkplek)
9. Wij gaan *mai* naar de bioscoop. (Hint: Ontkenning van een bestemming)
10. Jij drinkt *mai* koffie in de ochtend. (Hint: Ontkenning van een dagelijkse handeling)