Oefening 1: Ontkennende zinnen met het werkwoord ‘zijn’ (இருத்தல்)
2. Zij *illa* (is niet).
3. Wij *illa* (zijn niet).
4. Jij *illa* (bent niet).
5. De kat *illa* (is niet).
6. Het boek *illa* (is niet).
7. Mijn vriend *illa* (is niet).
8. De kinderen *illa* (zijn niet).
9. De leraar *illa* (is niet).
10. Het voedsel *illa* (is niet).
Oefening 2: Ontkennende zinnen met de verleden tijd (ontkenning met ‘aanathu’ – இல்லை)
2. Jij *paadinenillai* (hebt niet gelopen).
3. Zij *paadinenillai* (heeft niet gelopen).
4. Wij *paadinenillaim* (hebben niet gelopen).
5. Hij *paadinenillai* (heeft niet gelopen).
6. De vrouw *paadinenillai* (heeft niet gelopen).
7. De man *paadinenillai* (heeft niet gelopen).
8. De kinderen *paadinenillaim* (hebben niet gelopen).
9. Jij *paadinenillai* (bent niet gelopen).
10. Ik *paadinenillai* (ben niet gelopen).