Oefening 1: Ontkennende zinnen met “ne” (niet)
2. Tu *neskaitai* knygos dabar. (Ontken het werkwoord “lezen” in de tegenwoordige tijd)
3. Jis *nenori* eiti į mokyklą. (Gebruik “niet willen” in de tegenwoordige tijd)
4. Mes *nedirbame* šiandien. (Ontken het werkwoord “werken” in de tegenwoordige tijd)
5. Jie *nekalba* lietuviškai. (Zeg dat ze niet “spreken” in de tegenwoordige tijd)
6. Aš *neišmokau* naujos kalbos. (Ontken het voltooide werkwoord “leren”)
7. Tu *nesupranti* šios užduoties. (Ontken het werkwoord “begrijpen”)
8. Ji *nežiūri* televizoriaus vakare. (Ontken het werkwoord “kijken”)
9. Mes *nenorime* eiti į kiną. (Ontken het werkwoord “willen”)
10. Jūs *nesimokote* praeitą savaitę. (Ontken het werkwoord “studeren” verleden tijd)
Oefening 2: Ontkennende zinnen met dubbele ontkenning
2. Tu *niekas nenori* eiti su tavimi. (Gebruik “niekas” met ontkenning voor “niemand”)
3. Jis *niekur nedirba* dabar. (Gebruik “niekur” en “ne” voor “nergens”)
4. Mes *niekada nesiskundžiame*. (Gebruik “nikada” en ontkenning voor “nooit”)
5. Jie *niekada nežiūri televizoriaus*. (Gebruik “nikada” en “ne” voor ontkenning)
6. Aš *niekada neatsisakau pagalbos*. (Gebruik “nikada” en “ne” voor ontkenning)
7. Tu *niekada nesiskiri*. (Gebruik “nikada” en “ne” voor ontkenning)
8. Ji *niekur nevažiuoja* atostogauti. (Gebruik “niekur” en “ne” voor ontkenning)
9. Mes *niekada nenurimstame*. (Gebruik “nikada” en “ne” voor ontkenning)
10. Jūs *niekada nesakote melų*. (Gebruik “nikada” en “ne” voor ontkenning)