Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Hij *ăn* het eten snel op (verleden tijd van ăn – eten).
3. Wij *nói* met de leraar over het huiswerk (verleden tijd van nói – spreken).
4. Zij *uống* water na het sporten (verleden tijd van uống – drinken).
5. Jij *làm* je huiswerk gisterenavond (verleden tijd van làm – doen/maken).
6. De kinderen *chơi* buiten in de tuin (verleden tijd van chơi – spelen).
7. Ik *ngủ* laat omdat ik moe was (verleden tijd van ngủ – slapen).
8. Zij *đọc* een interessant boek (verleden tijd van đọc – lezen).
9. Wij *viết* een brief naar onze vrienden (verleden tijd van viết – schrijven).
10. Jij *biết* het antwoord op de vraag (verleden tijd van biết – weten).
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in voltooide tijd
2. Zij heeft *ăn* het ontbijt al (voltooide tijd van ăn – eten).
3. Wij hebben *nói* over het project (voltooide tijd van nói – spreken).
4. Jij hebt *uống* genoeg water deze ochtend (voltooide tijd van uống – drinken).
5. Hij heeft *làm* het werk op tijd af (voltooide tijd van làm – doen/maken).
6. De leerlingen hebben *chơi* samen na school (voltooide tijd van chơi – spelen).
7. Ik heb *ngủ* acht uur vannacht (voltooide tijd van ngủ – slapen).
8. Zij heeft *đọc* het boek uit (voltooide tijd van đọc – lezen).
9. Wij hebben *viết* de samenvatting klaar (voltooide tijd van viết – schrijven).
10. Jij hebt *biết* de juiste oplossing (voltooide tijd van biết – weten).