Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Ona je *videla* pticu u parku. (Hint: verleden tijd van “videti” – zien)
3. Mi smo *uzeli* knjige iz biblioteke. (Hint: verleden tijd van “uzeti” – nemen)
4. On je *došao* kući kasno sinoć. (Hint: verleden tijd van “doći” – komen)
5. Deca su *jela* sladoled na rođendanu. (Hint: verleden tijd van “jesti” – eten)
6. Ti si *rekao* istinu juče. (Hint: verleden tijd van “reći” – zeggen)
7. Oni su *spavali* ceo dan. (Hint: verleden tijd van “spavati” – slapen, let op onregelmatigheid)
8. Ja sam *pila* kafu jutros. (Hint: verleden tijd van “piti” – drinken)
9. Vi ste *pisali* pismo prijatelju. (Hint: verleden tijd van “pisati” – schrijven)
10. Ona je *dala* poklon svojoj sestri. (Hint: verleden tijd van “dati” – geven)
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. On *vidi* pticu na drvetu. (Hint: tegenwoordige tijd van “videti” – zien)
3. Mi *uzimamo* pauzu u podne. (Hint: tegenwoordige tijd van “uzeti” – nemen)
4. Ti *dolaziš* na vreme svaki put. (Hint: tegenwoordige tijd van “doći” – komen)
5. Deca *jedu* ručak sada. (Hint: tegenwoordige tijd van “jesti” – eten)
6. Ona *kaže* važne stvari. (Hint: tegenwoordige tijd van “reći” – zeggen)
7. Vi *spavate* osam sati noću. (Hint: tegenwoordige tijd van “spavati” – slapen)
8. Ja *pijem* vodu svakog jutra. (Hint: tegenwoordige tijd van “piti” – drinken)
9. Oni *pišu* domaći zadatak. (Hint: tegenwoordige tijd van “pisati” – schrijven)
10. On *daje* savet prijatelju. (Hint: tegenwoordige tijd van “dati” – geven)