Oefening 1: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Jij *јаде* (verleden tijd van jedam – eten) een appel vanmorgen.
3. Hij *пие* (verleden tijd van pijam – drinken) water na het sporten.
4. Wij *одевме* (verleden tijd van oblekuvam – aantrekken) nieuwe schoenen.
5. Jullie *виде* (verleden tijd van vižam – zien) de film gisteren.
6. Zij *зедоа* (verleden tijd van zemam – nemen) het boek mee.
7. Ik *дојдов* (verleden tijd van doagjam – komen) te laat op school.
8. Jij *пишуваше* (verleden tijd van pišuvam – schrijven) een brief.
9. Hij *спиеше* (verleden tijd van spiјam – slapen) lang in het weekend.
10. Wij *направивме* (verleden tijd van pravam – doen/maken) het huiswerk samen.
Oefening 2: Tegenwoordige tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Jij *одев* (tegenwoordige tijd van odam – gaan) elke dag naar school.
3. Zij *пие* (tegenwoordige tijd van pijam – drinken) melk na het ontbijt.
4. Wij *земаме* (tegenwoordige tijd van zemam – nemen) de bus naar het werk.
5. Jullie *види* (tegenwoordige tijd van vižam – zien) de vogels in de tuin.
6. Hij *доаѓа* (tegenwoordige tijd van doagjam – komen) altijd op tijd.
7. Ik *пијам* (tegenwoordige tijd van pijam – drinken) koffie in de ochtend.
8. Jij *пишуваш* (tegenwoordige tijd van pišuvam – schrijven) een e-mail.
9. Wij *правиме* (tegenwoordige tijd van pravam – doen/maken) samen het project.
10. Zij *спијат* (tegenwoordige tijd van spiјam – slapen) acht uur per nacht.