Oefening 1: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Wij *לקחנו* (namen) het boek mee. Hint: Verleden tijd van ‘nemen’ in het Hebreeuws.
3. Jij *ראית* (zag) de film vanavond. Hint: Verleden tijd van ‘zien’ voor een mannelijke vorm.
4. Zij *אמרה* (zei) iets belangrijks. Hint: Verleden tijd van ‘zeggen’ voor vrouwelijke vorm.
5. Ik *עשיתי* (deed) mijn huiswerk. Hint: Verleden tijd van ‘doen’ in het Hebreeuws.
6. Jullie *הבנתם* (begrepen) de les goed. Hint: Verleden tijd van ‘begrijpen’ voor mannelijk meervoud.
7. Hij *הלך* (liep) naar de markt. Hint: Verleden tijd van ‘gaan’ in het Hebreeuws.
8. Wij *נתנו* (gaven) een cadeau. Hint: Verleden tijd van ‘geven’ in het Hebreeuws.
9. Jij *כתבת* (schreef) een brief. Hint: Verleden tijd van ‘schrijven’ voor mannelijke vorm.
10. Zij *קראה* (las) een boek. Hint: Verleden tijd van ‘lezen’ voor vrouwelijke vorm.
Oefening 2: Vervoeging van onregelmatige werkwoorden in tegenwoordige tijd
2. Jij *רואה* (ziet) de vogels in de tuin. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘zien’ voor mannelijke vorm.
3. Zij *אומרת* (zegt) altijd de waarheid. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘zeggen’ voor vrouwelijke vorm.
4. Wij *הולכים* (lopen) naar school. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘lopen’ voor meervoud.
5. Jullie *עושים* (doen) het samen. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘doen’ voor mannelijk meervoud.
6. Hij *שואל* (vraagt) een vraag. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘vragen’ voor mannelijke vorm.
7. Ik *כותב* (schrijf) een e-mail. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘schrijven’.
8. Zij *מבינה* (begrijpt) de les. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘begrijpen’ voor vrouwelijke vorm.
9. Wij *נותנים* (geven) cadeaus. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘geven’ voor meervoud.
10. Jij *הולך* (gaat) naar het park. Hint: Tegenwoordige tijd van ‘gaan’ voor mannelijke vorm.