Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Zij *είπε* de waarheid (verleden tijd van zeggen).
3. Wij *είδαμε* een film (verleden tijd van zien).
4. Jij *έδωσες* het boek aan mij (verleden tijd van geven).
5. Hij *έφαγε* een appel (verleden tijd van eten).
6. Jullie *πήγατε* naar het feest (verleden tijd van gaan).
7. Ik *έκανα* mijn huiswerk (verleden tijd van doen/maken).
8. Zij *έμεινε* thuis (verleden tijd van blijven).
9. Wij *ήπιαμε* water (verleden tijd van drinken).
10. Jij *έγραψες* een brief (verleden tijd van schrijven).
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
2. Jij hebt *πάρει* het cadeau (voltooide tijd van nemen).
3. Hij heeft *δείξει* zijn werk (voltooide tijd van tonen).
4. Wij hebben *κάνει* een wandeling (voltooide tijd van doen/maken).
5. Jullie hebben *πεί* het antwoord (voltooide tijd van zeggen).
6. Zij hebben *φάει* het avondeten (voltooide tijd van eten).
7. Ik heb *βρει* mijn sleutels (voltooide tijd van vinden).
8. Jij hebt *έρθει* te laat (voltooide tijd van komen).
9. Hij heeft *δώσει* hulp (voltooide tijd van geven).
10. Wij hebben *πάει* naar het museum (voltooide tijd van gaan).