Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *didani* de film gisteren (verleden tijd van zien).
3. Hij *nushid* het water snel op (verleden tijd van drinken).
4. Wij *raftim* samen naar het park (verleden tijd van gaan).
5. Zij *goft* het antwoord correct (verleden tijd van zeggen).
6. Jullie *didanid* de vogels in de tuin (verleden tijd van zien).
7. Ik *nushidam* thee vanmorgen (verleden tijd van drinken).
8. Zij *raft* naar huis na het werk (verleden tijd van gaan).
9. Hij *goft* iets belangrijks (verleden tijd van zeggen).
10. Wij *didim* de nieuwe tentoonstelling (verleden tijd van zien).
Oefening 2: Voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden
2. Jij hebt de film *didé* (voltooid deelwoord van zien).
3. Hij heeft het water *nushidé* (voltooid deelwoord van drinken).
4. Wij hebben samen *rafté* naar het park (voltooid deelwoord van gaan).
5. Zij heeft het antwoord *gofté* (voltooid deelwoord van zeggen).
6. Jullie hebben de vogels *didé* in de tuin (voltooid deelwoord van zien).
7. Ik heb vanochtend thee *nushidé* (voltooid deelwoord van drinken).
8. Zij heeft naar huis *rafté* na het werk (voltooid deelwoord van gaan).
9. Hij heeft iets belangrijks *gofté* (voltooid deelwoord van zeggen).
10. Wij hebben de nieuwe tentoonstelling *didé* (voltooid deelwoord van zien).