Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (deel 1)
2. Hun *tog* sin taske og gik. (Hint: verleden tijd van ‘at tage’ – nemen)
3. Vi *så* en film i aftes. (Hint: verleden tijd van ‘at se’ – zien)
4. De *gav* mig en gave til fødselsdagen. (Hint: verleden tijd van ‘at give’ – geven)
5. Jeg *fandt* min bog på bordet. (Hint: verleden tijd van ‘at finde’ – vinden)
6. Han *blev* hjemme i går. (Hint: verleden tijd van ‘at blive’ – blijven/worden)
7. Børnene *lød* glade hele dagen. (Hint: verleden tijd van ‘at lyde’ – klinken)
8. Vi *kom* sent til festen. (Hint: verleden tijd van ‘at komme’ – komen)
9. Hun *skrev* et brev til sin ven. (Hint: verleden tijd van ‘at skrive’ – schrijven)
10. Jeg *fik* en ny cykel sidste uge. (Hint: verleden tijd van ‘at få’ – krijgen)
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd (deel 2)
2. Vi *kørte* til stranden i weekenden. (Hint: verleden tijd van ‘at køre’ – rijden)
3. Hun *gav* altid gode råd. (Hint: verleden tijd van ‘at give’ – geven)
4. Jeg *så* en fugl i haven i morges. (Hint: verleden tijd van ‘at se’ – zien)
5. De *tog* toget til København. (Hint: verleden tijd van ‘at tage’ – nemen)
6. Han *blev* syg efter middagen. (Hint: verleden tijd van ‘at blive’ – blijven/worden)
7. Vi *skrev* mange e-mails i går. (Hint: verleden tijd van ‘at skrive’ – schrijven)
8. Hun *fandt* sine nøgler under sofaen. (Hint: verleden tijd van ‘at finde’ – vinden)
9. Jeg *fik* en besked tidligt i morges. (Hint: verleden tijd van ‘at få’ – krijgen)
10. Børnene *løb* hurtigt hen til isbilen. (Hint: verleden tijd van ‘at løbe’ – rennen)