1. *Netko* je došao na vrata. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iemand’ in nominatief)
2. *Ničiji* pas ne laje u ovom selu. (Hint: gebruik een bezittelijk onbepaald voornaamwoord voor ‘niemand’s’)
3. *Nešto* je palo sa stola. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iets’ in nominatief)
4. *Nitko* nije odgovorio na pitanje. (Hint: gebruik een ontkennend onbepaald voornaamwoord voor ‘niemand’ in nominatief)
5. *Svi* su pozvani na zabavu. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iedereen’ in nominatief)
6. *Neko* čeka ispred kuće. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iemand’ in nominatief)
7. *Svako* voli sladoled. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iedereen’ in nominatief)
8. *Nešto* mi se ne sviđa u ovom planu. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘iets’ in nominatief)
9. *Nitko* ne zna odgovor. (Hint: gebruik een ontkennend onbepaald voornaamwoord voor ‘niemand’ in nominatief)
10. *Neki* ljudi dolaze kasnije. (Hint: gebruik een onbepaald voornaamwoord voor ‘sommige’ in nominatief)

1. Vidio sam *nekoga* u parku. (Hint: gebruik accusatief van ‘iemand’)
2. Nisam vidio *nikoga* na ulici. (Hint: gebruik accusatief van ‘niemand’)
3. Trebam *nešto* za jesti. (Hint: gebruik accusatief van ‘iets’)
4. Čekam *nekoga* da mi pomogne. (Hint: gebruik accusatief van ‘iemand’)
5. Nisam dobio odgovor od *nikoga*. (Hint: gebruik genitief van ‘niemand’)
6. Daj mi *nešto* za piće, molim te. (Hint: gebruik accusatief van ‘iets’)
7. Pričao sam sa *nekim* o projektu. (Hint: gebruik instrumental van ‘iemand’)
8. Nismo razgovarali sa *nitim*. (Hint: gebruik instrumental van ‘niemand’)
9. Poklon je za *nekoga* posebnog. (Hint: gebruik genitief van ‘iemand’)
10. Ne znam ništa o *nečemu* važnom. (Hint: gebruik lokativ van ‘iets’)