Oefening 1: Gebruik van だれか (iemand) en なにか (iets)
2. なにかを*たべたい*です (Hint: Werkwoord voor ‘eten’ in wensvorm).
3. だれかが*きました* (Hint: Werkwoord voor ‘komen’ in verleden tijd).
4. なにかが*おきました* (Hint: Werkwoord voor ‘gebeuren’ in verleden tijd).
5. だれかに*あいたい* (Hint: Werkwoord voor ‘ontmoeten’ in wensvorm).
6. なにかを*かいました* (Hint: Werkwoord voor ‘kopen’ in verleden tijd).
7. だれかが*はなしています* (Hint: Werkwoord voor ‘spreken’ in tegenwoordige tijd).
8. なにかを*みました* (Hint: Werkwoord voor ‘zien’ in verleden tijd).
9. だれかが*よんでいます* (Hint: Werkwoord voor ‘lezen’ in tegenwoordige tijd).
10. なにかが*なくなりました* (Hint: Werkwoord voor ‘verdwijnen’ in verleden tijd).
Oefening 2: Gebruik van どこか (ergens) en いつか (ooit)
2. いつか日本へ*いきます* (Hint: Werkwoord voor ‘gaan’ in tegenwoordige/toekomende tijd).
3. どこかで*あいました* (Hint: Werkwoord voor ‘ontmoeten’ in verleden tijd).
4. いつか*わかります* (Hint: Werkwoord voor ‘begrijpen’ in tegenwoordige tijd).
5. どこかへ*はしります* (Hint: Werkwoord voor ‘rennen’ in tegenwoordige tijd).
6. いつか*できます* (Hint: Werkwoord voor ‘kunnen’ in tegenwoordige tijd).
7. どこかで*おちゃをのみます* (Hint: Werkwoord voor ‘drinken’ in tegenwoordige tijd).
8. いつか*はなします* (Hint: Werkwoord voor ‘spreken’ in tegenwoordige tijd).
9. どこかで*かいました* (Hint: Werkwoord voor ‘kopen’ in verleden tijd).
10. いつか*あそびます* (Hint: Werkwoord voor ‘spelen’ in tegenwoordige tijd).