1. *Кто-то* звонит aan de deur. (Gebruik een onbepaald persoon.)
2. Ik heb *ничего* niet gezien in de kamer. (Gebruik een onbepaald iets in ontkennende zin.)
3. *Некто* wacht op je buiten. (Formeel onbepaald persoon.)
4. Wil je met *кем-то* praten? (Onbepaald persoon in de derde naamval.)
5. Er is *что-то* vreemds aan de hand hier. (Onbepaald iets.)
6. Hij gaf het boek aan *кому-то*. (Onbepaald persoon, datief.)
7. Niemand, ofwel *никто*, weet het antwoord. (Negatief onbepaald persoon.)
8. Ik wil *что-нибудь* eten. (Onbepaald iets, in een positieve wens.)
9. *Никто* kwam opdagen op het feest. (Negatief onbepaald persoon.)
10. Wil je *что-то* drinken? (Onbepaald iets als aanbod.)

1. Ik zag *кого-то* in het park. (Onbepaald persoon, lijdende vorm.)
2. Ze praat met *кем-то* over het probleem. (Onbepaald persoon, meewerkend voorwerp.)
3. Geef het boek aan *кому-нибудь*. (Onbepaald persoon, datief.)
4. *Нечто* geheimzinnigs gebeurde gisteren. (Onbepaald iets, onderwerp.)
5. Hij wil met *кем-нибудь* samenwerken. (Onbepaald persoon, instrumentalis.)
6. We zoeken *что-нибудь* om te lezen. (Onbepaald iets, accusatief.)
7. Er is niemand behalve *никого*. (Negatief onbepaald persoon, genitief.)
8. Ze denkt aan *чём-то* belangrijks. (Onbepaald iets, voorzetsel met 6e naamval.)
9. Ik vertrouw *никому* niet meer. (Negatief onbepaald persoon, datief.)
10. Hij heeft *ничего* niet gezegd. (Negatief onbepaald iets.)