Oefening 1: Vul het juiste onbepaalde voornaamwoord in
2. Er is *niemand* thuis op dit moment. (Hint: het betekent geen enkel persoon)
3. Wil je *iets* drinken? (Hint: het verwijst naar een onbekend ding of voorwerp)
4. *Iedereen* moet op tijd komen voor de vergadering. (Hint: het betekent alle mensen samen)
5. Ik zie *niets* in de donkere kamer. (Hint: het betekent geen enkel ding)
6. *Niemand* weet het antwoord op deze vraag. (Hint: geen persoon weet het)
7. Heeft *iemand* mijn pen gezien? (Hint: een onbekend persoon)
8. Er is *iets* mis met de computer. (Hint: een onbekend ding)
9. *Iedereen* vindt het leuk om te spelen. (Hint: alle mensen)
10. Ik heb *niets* te zeggen over dat onderwerp. (Hint: geen enkele inhoud of ding)
Oefening 2: Kies het juiste onbepaalde voornaamwoord in de zin
2. Ik heb *iemand* nodig om mee te praten. (Hint: een onbekend persoon)
3. *Niemand* wil naar het feestje komen. (Hint: geen enkele persoon)
4. Er staat *iets* op de tafel. (Hint: een onbekend voorwerp)
5. *Iedereen* moet zijn huiswerk maken. (Hint: alle mensen)
6. We hebben *niets* gehoord over de vergadering. (Hint: geen enkele informatie)
7. Heeft *iemand* de deur op slot gedaan? (Hint: een onbekend persoon)
8. Er was *niemand* op het station toen ik aankwam. (Hint: geen mensen aanwezig)
9. Wil je *iets* lekkers eten? (Hint: een onbekend voedsel)
10. *Allemaal* zijn ze erg blij met het nieuws. (Hint: iedereen samen)