Oefening 1: Onbepaalde voornaamwoorden voor personen en dingen
2. Láttam *valamit* az asztalon. (Hint: gebruik het woord voor “iets” als lijdend voorwerp)
3. Nem jött el *senki* a bulira. (Hint: gebruik het woord voor “niemand” bij een ontkennende zin)
4. Beszéltem *valakivel* a parkban. (Hint: gebruik het woord voor “met iemand” in de instrumentalis)
5. Hallottam *valahonnan* furcsa hangokat. (Hint: gebruik het woord voor “ergens” als bijwoord van plaats)
6. Nem találtam *semmit* az asztalon. (Hint: gebruik het woord voor “niets” in een ontkennende context)
7. Kérdezett *valaki* az iskolában. (Hint: gebruik het woord voor “iemand” als onderwerp)
8. Vettem *valamit* a boltban. (Hint: gebruik het woord voor “iets” als lijdend voorwerp)
9. Nem beszéltem *senkivel* tegnap. (Hint: gebruik het woord voor “met niemand” in de instrumentalis)
10. *Valahol* hagytam a kulcsomat. (Hint: gebruik het woord voor “ergens” om een plaats aan te geven)
Oefening 2: Onbepaalde voornaamwoorden in vragen en ontkennende zinnen
2. Láttál *valakit* tegnap a piacon? (Hint: gebruik “iemand” als lijdend voorwerp in een vraag)
3. Nem vettél *semmit* a boltban? (Hint: gebruik “niets” in een ontkennende zin)
4. Beszélgetett *valakivel* a tanár? (Hint: gebruik “met iemand” in een vraag)
5. Hallottál *valamit* a hírekben? (Hint: gebruik “iets” in een vraag)
6. Senki sem jött el a találkozóra. (Hint: gebruik “niemand” als onderwerp in een ontkennende zin)
7. Van *valahol* egy jó étterem a közelben? (Hint: gebruik “ergens” in een vraag over plaats)
8. Nem találok *sehol* semmilyen információt. (Hint: gebruik “nergens” en “niets” samen in een ontkennende zin)
9. Tudsz *valakit*, aki beszél angolul? (Hint: gebruik “iemand” als lijdend voorwerp in een vraag)
10. Nem szeretnék *semmit* enni most. (Hint: gebruik “niets” in een ontkennende wens)