Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden met zelfstandige naamwoorden
2. Zij koopt *một* boek in de winkel. (Hint: “een” wordt in het Vietnamees vaak vertaald als “một”.)
3. Er staat *một* tafel in de kamer. (Hint: Onbepaald lidwoord voor enkelvoudige voorwerpen.)
4. Hij eet *một* appel. (Hint: Gebruik “một” voor “een” bij fruit.)
5. Wij hebben *một* auto gekocht. (Hint: “một” betekent “een”.)
6. Ze vindt *một* stoel mooi. (Hint: Onbepaald lidwoord in het Vietnamees is “một”.)
7. Jij ziet *một* vogel in de boom. (Hint: “một” betekent “een”.)
8. De leraar geeft *một* pen aan de leerling. (Hint: Gebruik het onbepaalde lidwoord “một”.)
9. Ik heb *một* idee voor het project. (Hint: “một” staat voor “een” in Vietnamees.)
10. Hij koopt *một* jas voor de winter. (Hint: Onbepaald lidwoord = “một”.)
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden in verschillende contexten
2. Er ligt *một* brief op de tafel. (Hint: Onbepaald lidwoord is “một”.)
3. Hij heeft *một* idee voor het feest. (Hint: “một” betekent “een”.)
4. Wij zien *một* film in de bioscoop. (Hint: Gebruik “một” als onbepaald lidwoord.)
5. Ik lees *một* artikel over taal. (Hint: Onbepaald lidwoord = “một”.)
6. Jij koopt *một* cadeau voor haar verjaardag. (Hint: “một” betekent “een”.)
7. Zij vindt *một* restaurant in de stad. (Hint: Gebruik “một” voor “een”.)
8. Hij schrijft *một* brief naar zijn vriend. (Hint: Onbepaald lidwoord is “một”.)
9. Wij horen *một* lied op de radio. (Hint: “một” betekent “een”.)
10. Ik maak *một* tekening voor mijn moeder. (Hint: Gebruik “một” als onbepaald lidwoord.)