Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden bij levende wezens
2. Zij kocht *mbwa* als huisdier. (Onbepaald lidwoord voor hond)
3. We zagen *mti* bij het meer. (Onbepaald lidwoord voor boom)
4. Er liep *mtoto* op straat. (Onbepaald lidwoord voor kind)
5. Hij nam *mwanafunzi* mee naar school. (Onbepaald lidwoord voor leerling)
6. Zij heeft *mwalimu* ontmoet op het feest. (Onbepaald lidwoord voor leraar)
7. Ik zag *mzee* zitten op de bank. (Onbepaald lidwoord voor oude man)
8. Er was *mnyama* in de tuin. (Onbepaald lidwoord voor dier)
9. Hij kreeg een *mgeni* uit een ander land. (Onbepaald lidwoord voor gast)
10. Zij adopteerde *mtoto* uit het weeshuis. (Onbepaald lidwoord voor kind)
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden bij voorwerpen en dingen
2. Zij gebruikte *kikapu* om de groenten te dragen. (Onbepaald lidwoord voor mand)
3. Hij reed op *gari* naar het werk. (Onbepaald lidwoord voor auto)
4. We vonden *kisu* in de keuken. (Onbepaald lidwoord voor mes)
5. Zij droeg *shati* tijdens het feest. (Onbepaald lidwoord voor overhemd)
6. Hij gaf me *kalamu* om te schrijven. (Onbepaald lidwoord voor pen)
7. Ik zag een *samaki* zwemmen in de rivier. (Onbepaald lidwoord voor vis)
8. Zij kocht *kompyuta* voor haar studie. (Onbepaald lidwoord voor computer)
9. Hij nam *mkate* mee voor het ontbijt. (Onbepaald lidwoord voor brood)
10. We luisterden naar *radio* in de auto. (Onbepaald lidwoord voor radio)