Oefening 1: Kies het juiste onbepaalde lidwoord in het Welsh
2. Zij heeft *un* appel gegeten. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
3. Hij koopt *un* hond. (Hint: Let op het gebruik van “un” voor dieren, zonder mutatie.)
4. We vinden *un* stoel in de kamer. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een voorwerp, geen mutatie.)
5. Jij hebt *un* pen nodig. (Hint: Gebruik “un” voor een mannelijk zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
6. Ze zag *un* meisje lopen. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
7. Hij wil *un* glas water. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een onzijdig zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
8. Ik neem *un* auto mee. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een mannelijk zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
9. Zij vond *un* bloem in de tuin. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord, geen mutatie.)
10. Wij zien *un* vogel in de lucht. (Hint: Gebruik “un” voor dieren, geen mutatie.)
Oefening 2: Vul het juiste onbepaalde lidwoord en let op de mutaties
2. Zij kocht *un* ferch (meisje). (Hint: “un” gevolgd door een vrouwelijk woord zonder mutatie.)
3. Wij zagen *un* ci (hond) in het park. (Hint: “un” zonder mutatie bij dieren.)
4. Jij neemt *un* llyfr (boek) mee. (Hint: “un” zonder mutatie bij mannelijk woord.)
5. Zij vond *un* blodyn (bloem) in de tuin. (Hint: “un” gevolgd door vrouwelijk zelfstandig naamwoord zonder mutatie.)
6. Hij drinkt *un* gwydr (glas) water. (Hint: “un” gevolgd door onzijdig zelfstandig naamwoord zonder mutatie.)
7. Ik zag *un* car (auto) op de straat. (Hint: “un” gevolgd door mannelijk zelfstandig naamwoord zonder mutatie.)
8. Wij hoorden *un* adar (vogels) zingen. (Hint: Let op het enkelvoud, gebruik “un” en het juiste zelfstandig naamwoord.)
9. Jij hebt *un* cadair (stoel) nodig. (Hint: “un” gevolgd door vrouwelijk zelfstandig naamwoord zonder mutatie.)
10. Zij kocht *un* afal (appel) bij de markt. (Hint: “un” gevolgd door vrouwelijk zelfstandig naamwoord zonder mutatie.)