Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden met zelfstandige naamwoorden (dingen)
2. Zij eet *sebuah* appel. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een enkel fruitstuk.)
3. Hij draagt *sebuah* jas omdat het koud is. (Hint: Gebruik “sebuah” voor kledingstukken.)
4. Wij zien *sebuah* huis aan de overkant. (Hint: Gebruik “sebuah” bij gebouwen of grote objecten.)
5. Er ligt *sebuah* pen op tafel. (Hint: Klein voorwerp, gebruik “sebuah”.)
6. Ik wil *sebuah* auto kopen. (Hint: Grote voorwerpen, gebruik “sebuah”.)
7. Zij heeft *sebuah* tas bij zich. (Hint: Persoonlijk voorwerp, gebruik “sebuah”.)
8. Hij vond *sebuah* sleutel op straat. (Hint: Klein ding, gebruik “sebuah”.)
9. Wij hebben *sebuah* idee voor het project. (Hint: Abstracte concepten kunnen ook met “sebuah”.)
10. De winkel verkoopt *sebuah* lamp. (Hint: Objecten in winkels, gebruik “sebuah”.)
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden met personen en beroepen
2. Zij is *seorang* lerares op school. (Hint: Onbepaald lidwoord voor vrouwelijke beroepen.)
3. Ik ken *seorang* muzikant die goed speelt. (Hint: Gebruik “seorang” voor personen met een beroep of rol.)
4. Zij ontmoette *seorang* vriend uit Indonesië. (Hint: Gebruik “seorang” voor personen, ook zonder beroep.)
5. Hij wil *seorang* ingenieur worden. (Hint: Toekomstige beroepen, gebruik “seorang”.)
6. Wij hebben *seorang* gids nodig voor de tour. (Hint: Persoon met een taak, gebruik “seorang”.)
7. Ik sprak met *seorang* kunstenaar gisteren. (Hint: Gebruik “seorang” voor creatievelingen.)
8. Zij is *seorang* verpleegster in het ziekenhuis. (Hint: Vrouwelijke beroepen met “seorang”.)
9. Hij is *seorang* student aan de universiteit. (Hint: Gebruik “seorang” voor studenten en leerlingen.)
10. Wij zagen *seorang* journalist bij het nieuws. (Hint: Mensen die een beroep uitoefenen, “seorang”.)