Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden met zelfstandige naamwoorden
2. Hij koopt *egy* boek in de winkel. (Onbepaald lidwoord voor „boek”)
3. We hebben *egy* appel gegeten. (Onbepaald lidwoord voor „appel”)
4. Zij vindt *egy* sleutel op de grond. (Onbepaald lidwoord voor „sleutel”)
5. Jij hebt *egy* pen nodig voor het schrijven. (Onbepaald lidwoord voor „pen”)
6. De leraar geeft *egy* vraag aan de leerling. (Onbepaald lidwoord voor „vraag”)
7. Er staat *egy* stoel in de kamer. (Onbepaald lidwoord voor „stoel”)
8. Ik wil *egy* glas water, alsjeblieft. (Onbepaald lidwoord voor „glas”)
9. Zij heeft *egy* jas gekocht. (Onbepaald lidwoord voor „jas”)
10. We vinden *egy* bloem in de tuin. (Onbepaald lidwoord voor „bloem”)
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij wil *egy* appel eten. (Onbepaald lidwoord voor „appel”)
3. Dit is *egy* mooi huis. (Onbepaald lidwoord voor „huis”)
4. Ik heb *egy* idee. (Onbepaald lidwoord voor „idee”)
5. Jij krijgt *egy* cadeau van mij. (Onbepaald lidwoord voor „cadeau”)
6. We zien *egy* vogel in de lucht. (Onbepaald lidwoord voor „vogel”)
7. Hij koopt *egy* auto. (Onbepaald lidwoord voor „auto”)
8. Zij draagt *egy* hoed. (Onbepaald lidwoord voor „hoed”)
9. Ik lees *egy* krant elke ochtend. (Onbepaald lidwoord voor „krant”)
10. Jij hebt *egy* boek gelezen. (Onbepaald lidwoord voor „boek”)