Oefening 1: Gebruik van onbepaalde bijvoeglijke naamwoorden in het Hebreeuws
2. Zij draagt een *mooi* kleed. (Hint: kies het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor ‘mooi’.)
3. Wij hebben een *nieuw* boek gekocht. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘nieuw’.)
4. Hij heeft een *oud* schilderij. (Hint: gebruik het woord voor ‘oud’ dat geen specifieke aanduiding geeft.)
5. Zij vinden een *interessant* verhaal leuk. (Hint: kies het algemene woord voor ‘interessant’.)
6. Ik zag een *kleine* vogel in de tuin. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘klein’.)
7. Heb je een *oud* horloge? (Hint: gebruik het algemene woord voor ‘oud’.)
8. Er is een *warm* drankje op tafel. (Hint: kies het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor ‘warm’.)
9. Zij hebben een *dik* boek gelezen. (Hint: gebruik het woord dat ‘dik’ betekent zonder specificatie.)
10. Dit is een *lang* verhaal. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘lang’.)
Oefening 2: Invullen van juiste onbepaalde bijvoeglijke naamwoorden in Hebreeuwse zinnen
2. Zij heeft een *rood* boek. (Hint: kies het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor ‘rood’.)
3. Dit is een *moeilijke* taak. (Hint: gebruik het algemene woord voor ‘moeilijk’.)
4. We zagen een *snel* dier in het bos. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘snel’.)
5. Hij droeg een *warm* jasje. (Hint: gebruik het woord voor ‘warm’ zonder specificatie.)
6. Zij heeft een *frisse* appel gegeten. (Hint: kies het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor ‘fris’.)
7. Ik heb een *nieuw* idee. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘nieuw’.)
8. Er staat een *oud* gebouw in het dorp. (Hint: gebruik het woord voor ‘oud’ dat niet specifiek is.)
9. Hij heeft een *hoog* cijfer gehaald. (Hint: kies het algemene woord voor ‘hoog’.)
10. Dit is een *belangrijk* document. (Hint: onbepaald bijvoeglijk naamwoord voor ‘belangrijk’.)