Oefening 1: Onbepaalde bijvoeglijke naamwoorden in het enkelvoud
2. Hún keypti *eina* bók í búðinni. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een boek – vrouwelijk, accusatief)
3. Hann á *eitt* barn sem heitir Jón. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een kind – onzijdig, nominatief)
4. Við fundum *ein* lausn á vandamálinu. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een oplossing – vrouwelijk, nominatief)
5. Ég þarf *einn* dag til að hugsa um þetta. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een dag – mannelijk, accusatief)
6. Hún gaf mér *eina* gjöf í gær. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een cadeau – vrouwelijk, accusatief)
7. Það er *eitt* mál sem þarf að ræða. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een zaak – onzijdig, nominatief)
8. Ég hef séð *einn* fugl sem flýgur hátt. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een vogel – mannelijk, accusatief)
9. Hún vill kaupa *eina* flösku af vatni. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een fles – vrouwelijk, accusatief)
10. Við byrjuðum á *einum* degi sem var sólskin. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor een dag – mannelijk, datief)
Oefening 2: Onbepaalde bijvoeglijke naamwoorden in het meervoud
2. Hún keypti *einar* bækur í búðinni. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor boeken – vrouwelijk, nominatief meervoud)
3. Við áttum *eitt* barn en nú eigum við *eitt* barn og *einar* stelpur. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor kinderen – onzijdig en vrouwelijk meervoud)
4. Þau fundu *einar* lausnir á vandamálinu. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor oplossingen – vrouwelijk, nominatief meervoud)
5. Ég þarf *eina* daga til að klára verkið. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor dagen – mannelijk, accusatief meervoud)
6. Hún gaf mér *einar* gjafir í gær. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor cadeaus – vrouwelijk, accusatief meervoud)
7. Það eru *ein* mál sem við þurfum að ræða. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor zaken – onzijdig, nominatief meervoud)
8. Ég hef séð *eina* fugla sem fljúga hátt. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor vogels – mannelijk, accusatief meervoud)
9. Hún vill kaupa *einar* flöskur af vatni. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor flessen – vrouwelijk, accusatief meervoud)
10. Við byrjuðum á *einum* dögum sem voru sólríkir. (Gebruik het onbepaalde bijvoeglijk naamwoord voor dagen – mannelijk, datief meervoud)