1. Nếu trời *mưa*, đường sẽ ướt. (Gebruik het werkwoord voor “regenen” in de tegenwoordige tijd)
2. Nếu bạn *ăn* nhiều, bạn sẽ no. (Gebruik het werkwoord voor “eten” in de tegenwoordige tijd)
3. Nếu nước *sôi*, nó ở 100 độ C. (Gebruik het werkwoord voor “koken” in de tegenwoordige tijd)
4. Nếu bạn *học*, bạn tiến bộ. (Gebruik het werkwoord voor “leren” in de tegenwoordige tijd)
5. Nếu cây *có* nước, nó phát triển. (Gebruik het werkwoord voor “hebben” in de tegenwoordige tijd)
6. Nếu bạn *ngủ* đủ, bạn cảm thấy khỏe. (Gebruik het werkwoord voor “slapen” in de tegenwoordige tijd)
7. Nếu mặt trời *lặn*, trời tối. (Gebruik het werkwoord voor “ondergaan” in de tegenwoordige tijd)
8. Nếu bạn *uống* nước, bạn không khát. (Gebruik het werkwoord voor “drinken” in de tegenwoordige tijd)
9. Nếu gió *thổi*, lá cây di chuyển. (Gebruik het werkwoord voor “waaien” in de tegenwoordige tijd)
10. Nếu bạn *đọc*, bạn hiểu. (Gebruik het werkwoord voor “lezen” in de tegenwoordige tijd)

1. Nếu bạn *đến* sớm, bạn không bị muộn. (Gebruik het werkwoord voor “komen” in de tegenwoordige tijd)
2. Nếu bạn *làm* việc chăm chỉ, bạn thành công. (Gebruik het werkwoord voor “werken” in de tegenwoordige tijd)
3. Nếu bạn *nói* tiếng Việt, người khác hiểu bạn. (Gebruik het werkwoord voor “spreken” in de tegenwoordige tijd)
4. Nếu trời *nắng*, cây quang hợp. (Gebruik het werkwoord voor “schijnen” in de tegenwoordige tijd)
5. Nếu bạn *giữ* lời hứa, người ta tin bạn. (Gebruik het werkwoord voor “houden” in de tegenwoordige tijd)
6. Nếu bạn *đi* bộ, bạn khỏe hơn. (Gebruik het werkwoord voor “lopen” in de tegenwoordige tijd)
7. Nếu bạn *mở* cửa, gió vào nhà. (Gebruik het werkwoord voor “openen” in de tegenwoordige tijd)
8. Nếu bạn *nghe* nhạc, bạn thư giãn. (Gebruik het werkwoord voor “luisteren” in de tegenwoordige tijd)
9. Nếu bạn *viết* thư, bạn gửi tin nhắn. (Gebruik het werkwoord voor “schrijven” in de tegenwoordige tijd)
10. Nếu bạn *giúp* người khác, bạn cảm thấy vui. (Gebruik het werkwoord voor “helpen” in de tegenwoordige tijd)