Oefening 1: Werkwoordsvormen voor algemene waarheden
2. Kapag *mainit* ang panahon, natutunaw ang yelo. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘warm’)
3. Kapag *tumatakbo* ang tao, mabilis siyang napapagod. (Gebruik het werkwoord ‘tumatakbo’ in de tegenwoordige tijd)
4. Kapag *tumitigil* ang tubig, nagiging yelo ito. (Gebruik het werkwoord ‘tumigil’ in de tegenwoordige tijd)
5. Kapag *malamig* ang panahon, nagsusuot ng jacket ang mga tao. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘koud’)
6. Kapag *sumisikat* ang araw, nagigising ang mga ibon. (Gebruik het werkwoord ‘sumikat’ in de tegenwoordige tijd)
7. Kapag *nagluluto* ang nanay, amoy masarap sa bahay. (Gebruik het werkwoord ‘nagluluto’ in de tegenwoordige tijd)
8. Kapag *bukas* ang pinto, pumapasok ang hangin. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘open’)
9. Kapag *masaya* ang bata, tumatawa siya. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘blij’)
10. Kapag *sumisigaw* ang tao, naririnig siya ng iba. (Gebruik het werkwoord ‘sumigaw’ in de tegenwoordige tijd)
Oefening 2: Gebruik van de nulvoorwaarde met werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
2. Kapag *malakas* ang hangin, bumabagsak ang mga dahon. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘sterk’)
3. Kapag *natutulog* ang bata, tahimik ang bahay. (Gebruik het werkwoord ‘natutulog’ in de tegenwoordige tijd)
4. Kapag *tumitigil* ang makina, hindi ito gumagana. (Gebruik het werkwoord ‘tumigil’ in de tegenwoordige tijd)
5. Kapag *maalat* ang pagkain, hindi ito masarap. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘zout’)
6. Kapag *sumusulat* si Juan, tahimik siya. (Gebruik het werkwoord ‘sumulat’ in de tegenwoordige tijd)
7. Kapag *bukas* ang bintana, pumapasok ang hangin. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘open’)
8. Kapag *mainit* ang tubig, masarap itong inumin. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘warm’)
9. Kapag *naglalaro* ang mga bata, masaya sila. (Gebruik het werkwoord ‘naglalaro’ in de tegenwoordige tijd)
10. Kapag *maasim* ang prutas, hindi ito matamis. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘zuur’)