Oefening 1: Gebruik van nul-artikelwoorden bij algemene zelfstandige naamwoorden
2. Ram *paṇḍit* āhe. (Hint: ‘geleerde’ als beroep zonder lidwoord)
3. Mhānūn to *māḷa* jāto. (Hint: ’tuin’ zonder lidwoord)
4. Tyālā *pāṇī* pahije. (Hint: ‘water’ zonder lidwoord)
5. *Phul* sundar āhe. (Hint: ‘bloem’ zonder lidwoord)
6. Mi *māta* śikto. (Hint: ’taal’ zonder lidwoord)
7. *Āṇi* khup mahattvache śabda āhe. (Hint: ‘en’ als voegwoord, zonder lidwoord)
8. Tyāne *khāṇḍa* khāla. (Hint: ‘suiker’ zonder lidwoord)
9. *Dūdha* garam ahe. (Hint: ‘melk’ zonder lidwoord)
10. Tī *mālā* pāhije. (Hint: ’tuin’ zonder lidwoord)
Oefening 2: Nul-artikelwoorden in zinnen met dagelijkse activiteiten
2. To *khāṇḍa* ghetā. (Hint: ‘suiker’ zonder lidwoord)
3. Āpaṇ *phul* vāghāḍto. (Hint: ‘bloem’ zonder lidwoord)
4. Tyāne *pustak* vāchale. (Hint: ‘boek’ zonder lidwoord)
5. Mī *māta* bolto. (Hint: ’taal’ zonder lidwoord)
6. Tī *dūdha* pīta. (Hint: ‘melk’ zonder lidwoord)
7. To *māḷa* sāph karto. (Hint: ’tuin’ zonder lidwoord)
8. Tyāche gharā *pāṇī* āhe. (Hint: ‘water’ zonder lidwoord)
9. Āpaṇ *paṇḍit* bhetlo. (Hint: ‘geleerde’ zonder lidwoord)
10. Tī *khāṇḍa* vaprte. (Hint: ‘suiker’ zonder lidwoord)