Oefening 1: Nul-artikelwoorden bij talen en dagen
2. Op *senin* ga ik naar school (dag van de week zonder lidwoord).
3. Zij studeert *Jawa* op de universiteit (taal zonder lidwoord).
4. Wij hebben op *Selasa* een vergadering (dag van de week zonder lidwoord).
5. Hij leest een boek in het *Inggris* (taal zonder lidwoord).
6. Op *Rabu* is de markt open (dag van de week zonder lidwoord).
7. Mijn moeder leert mij *Sunda* (taal zonder lidwoord).
8. De les begint op *Kamis* om acht uur (dag van de week zonder lidwoord).
9. Jij begrijpt het *Mandarin* goed (taal zonder lidwoord).
10. Op *Jumat* vieren we een feest (dag van de week zonder lidwoord).
Oefening 2: Nul-artikelwoorden bij maaltijden en vervoermiddelen
2. Zij reist met de *kereta* naar haar werk (vervoermiddel zonder lidwoord).
3. Wij drinken *teh* na het eten (drank zonder lidwoord).
4. Hij neemt de *bus* naar school (vervoermiddel zonder lidwoord).
5. Jullie hebben *makan siang* om twaalf uur (maaltijd zonder lidwoord).
6. Zij gaan met de *sepeda* naar het park (vervoermiddel zonder lidwoord).
7. Ik maak *kopi* in de ochtend (drank zonder lidwoord).
8. De kinderen reizen met de *angkot* naar huis (vervoermiddel zonder lidwoord).
9. Wij bereiden *makan malam* samen (maaltijd zonder lidwoord).
10. Hij rijdt op de *motor* elke dag (vervoermiddel zonder lidwoord).