Oefening 1: Modale werkwoorden voor mogelijkheid en toestemming
2. Hij *mag* vandaag laat naar huis gaan. (Hint: Gebruik het modale werkwoord dat toestemming geeft)
3. Wij *kunnen* morgen naar de markt gaan. (Hint: Modale werkwoord voor een mogelijkheid in de toekomst)
4. Zij *mag* niet te laat komen op school. (Hint: Negatief van toestemming)
5. Kun jij mij helpen met dit huiswerk? (Hint: Vraag naar mogelijkheid of capaciteit)
6. Je *mag* hier niet roken. (Hint: Verbod of niet toegestaan)
7. Ze *kan* drie talen spreken. (Hint: Mogelijkheid of vaardigheid)
8. Wij *mogen* de klas niet verlaten zonder toestemming. (Hint: Verbod zonder toestemming)
9. Jij *kan* beter op tijd komen. (Hint: Suggestie met modaal werkwoord)
10. Hij *mag* zijn telefoon niet gebruiken tijdens het examen. (Hint: Verbod tijdens examen)
Oefening 2: Modale werkwoorden voor verplichting en wens
2. Wij *willen* naar Pakistan reizen volgend jaar. (Hint: Modaal werkwoord voor wens of verlangen)
3. Hij *moet* zijn huiswerk maken voordat hij speelt. (Hint: Verplichting voorafgaand aan iets anders)
4. Zij *wil* graag een boek lezen. (Hint: Uitdrukking van wens of intentie)
5. Jij *moet* op tijd naar school komen. (Hint: Verplichting om op tijd te zijn)
6. Wij *willen* vandaag Urdu leren spreken. (Hint: Wens om iets te leren)
7. Hij *moet* zijn kamer opruimen. (Hint: Verplichting thuis)
8. Zij *wil* later dokter worden. (Hint: Toekomstige wens of ambitie)
9. Jij *moet* goed luisteren naar de leraar. (Hint: Verplichting tijdens de les)
10. Wij *willen* beter worden in Urdu. (Hint: Wens om vaardigheid te verbeteren)