Oefening 1: Modale werkwoorden voor mogelijkheid en toestemming
2. Wij *moeten* op tijd komen voor de les. (Hint: noodzaak aangeven)
3. Hij *mag* deze film niet zien. (Hint: toestemming ontzeggen)
4. Jullie *kunnen* samen aan het project werken. (Hint: mogelijkheid uitdrukken)
5. Ik *mag* niet te laat zijn. (Hint: verbod aangeven)
6. Zij *kan* goed Hebreeuws spreken. (Hint: vaardigheid uitdrukken)
7. Wij *moeten* het huiswerk voor morgen afmaken. (Hint: verplichting aangeven)
8. Jij *mag* hier niet parkeren. (Hint: verbod uitdrukken)
9. Hij *kan* niet naar het feest komen. (Hint: mogelijkheid ontkennen)
10. Zij *mag* vandaag vrij nemen van school. (Hint: toestemming geven)
Oefening 2: Modale werkwoorden voor noodzaak en verplichting
2. Jij *kan* beter vroeg naar bed gaan. (Hint: advies geven)
3. Hij *moet* zijn huiswerk maken voor morgen. (Hint: noodzaak uitdrukken)
4. Wij *mogen* alleen buiten spelen na schooltijd. (Hint: toestemming met beperking)
5. Jullie *kunnen* altijd hulp vragen als het moeilijk is. (Hint: mogelijkheid aanbieden)
6. Zij *moet* haar boeken meenemen naar de les. (Hint: verplichting aangeven)
7. Ik *mag* niet vergeten om mijn tas in te pakken. (Hint: verbod of waarschuwing)
8. Jij *kan* de tekst lezen en vertalen. (Hint: vermogen of vaardigheid)
9. Hij *moet* op tijd zijn voor het examen. (Hint: noodzaak of verplichting)
10. Wij *mogen* niet te laat binnenkomen in de klas. (Hint: verbod of regel)